De geschiedenis van de Causses en de Cevennen
1000 voor J.C.:bewonen de Kelten de regio: de Rutten in het westen, de Gabalen in het noorden, de Arecomische Volques (later: de Tectosagen en de Arecomici) in het zuiden, de Helviens in het zuid-oosten en de Vellaven in het noord-oosten.
In de 2e en 3e eeuw v.J.C. bezetten de romeinen het Massif Central.
De Gabalen (bergbewoners),in de Gévaudan, met als hoofdstad Anderitum ( later:Javols genaamd) en de Rutten (ce qui a donné Rouergue- peuples venu du delta du Danube)
sluiten een verbond met Vercingetorix de Gallier.
Dit terwijl de Vellaven, de Helviens en de Volques een pakt sluiten met de Romeinen.
Volques (waar de naam Velay van afgeleid is en waardoor de rots van le Puy met standbeeld 'Mont Anic' gaat heten- de" Anicium"-ook de latere namen van de provincie Velloise met Vienne en Lyon zijn van deze stam afkomstig.
° des Helviens- Vivarais
° de Volques - grondstichters van Nîmes
In de winter van 52 v.J.C.:trekt César door de Cévennes om de Arvernen aan te vallen.
Na totale overwinning van het Gallische rijk installeren de Romeinen zich in de regio voor 5 eeuwen en besluiten tot het stichten van de provincies : l'Aquitaine (hoofdstad : Bourges) en le Narbonnais (hoofdtad Narbonne). De natuurlijke grens tussen deze twee provincies is de Causse Méjean, wat de huidige régionalen spraken verklaard.
In 77 n.J.C.: Plinius vermeld dat de meest geapricieerde kaas te Rome de kaas van de Mont Lozère is.
Vanaf de 3e eeuw stichting van diocezen in de regio. De christanisatie komt uit het zuiden : (uit Nîmes :St. Baudille) en uit het noorden met de bisschop van St. Privat. Deze vestigde zich in Mende na de verwoeesting van Javols door de Vandalen (1 vd volken v.d. Franken).
In de 4e eeuw stellen de Wisigothen Arianistische priesters aan (anders-gelovige volgens Arianus (zij ontkennen de heiligheid van Jezus ; God heeft een mens tot zoon geadopteerd.).)
Vanaf de 5e eeuw betwisten de Franken en de Wisigothen het zuiden, terwijl de Hunnen uit centraal azie de rest van de volken verdijven.
De Franken tonen zich wreed en barbaars, terwijl de Wisigothen als arianistisch cristenen
voort borduren op de bestaande structuren, zoals, schrift, geld, architectuur en andere Romeinse verworvenheden.
In 564, bescrijft de dichter Sidoine Appollinaire zijn reis door de hoge cévennes, vooral zijn passage aan Trevidon (Saint-Laurent-deTrèves, een opmerkelijke plek waaraan hij een hele bladzijde wijdt; destijds de verblijfplaats van Férréolus, ex-prefect van Gallie.
Tussen de 7e en de 10 eeuw ondergaat de regio moorse aanvallen. De Sarrasins -komende uit Spanje veroveren het gebied vanuit hun Basis in Nîmes (maximaal 1 paarddag)
Ze komen tot in de Vallée Française, Frankse enclave tussen de Wisigothen. Mogelijke verklaring van de naam "Franque"- Vrij (Vallée Franque- Vallée Française) -verzet tegen de Sarrasins.
Tussen 720 en 750, bewonen de Sarrasins de Cévennes, tot aan de Tarn, met immer mogelijke uitval naar hun basis in Nîmes.
Begin 9e eeuw, de Cévennes worden duurzaam door de Franken ingelijfd.
843, Verdrag van Verdun, het gedeelte Vivaroise van de Cévennes ontsnapt aan de Franken voor vijf eeuwen.
929, Toekenning van het leengoed van de baronnen van Anduze.
Vanaf 975, de cévenolse bischoppen nemen actief deel aan de oprichting van "la paix de Dieu" - de vrede van god.
11e eeuw : expansie van de grote religieuze orders in de Cévennes. De regio wordt gecoloniseerd door monniken. De grote abdijen in de Languedoc en de Ardèche geraken overbevolkt. Vanwege voedsel- en huisvestingsproblemen decentraliseren de kloosterorders. Hierbij worden ze geholpen door de leenheren die hen grond en kuddes beschikbaar stelt in ruil voor produkten, arbeid en geld.
Overal ziet men bedrijvigheid : bouw van terrassen en huizen, inrichting van terreinen voor moestuinen en de aanleg van kastanje-boomgaarden
Zij zijn de eerste generatie landbouwers in de streek en organisatoren van het ingerichtte landschap. architectuur
In 1020, de abdij St. Guilhem le Désert herbergt 450 monniken met 4000 schapen die zomers op hogere delen moeten weiden. Vandaar de vraag voor pacht van de weiden van de mont Aigoual en in de Aubrac.
Bijna alle dorpen beginnend met "Saint" waren moniken-dorpen.
Ook de meeste gehuchten danken hun eerste aanleg aan de monikken in deze periode, die als kleine priorijtjes met slechts enkele moniken een gehucht opzetten.
Tijdens de 12e eeuw stichten de hospitaalridders van "Saint-Jean-de-Jérusalem" de Commanderij van " Gap francès" op de Mont Lozère.
1200: Alès is de eerste cévenolse stad die het recht van consulaat krijgt toegekend.
1229: De creatie van het rechtgebied van een Drost te Beaucaire maakt het mogelijk voor het koninklijk gezag om controle te krijgen over de lage Cevennes.
1233: Installatie van een afgezant van de koning in Saint-Etienne-Vallée-Française.
1287: De bisschop van Viviers, tot toen trouw aan het leenheerstelsel van de keizer verklaard zich vazal van de Franse koning.
De spirituele leiders van de bischoppen, georganiseerd in bisdommen, met aartsbisschop als leider, verkrijgen tijdelijke de macht. De bisschop van Mende wordt zo Graaf van de Gévaudan (ongeveer de huidige Lozère).
1295: Anduze krijgt een koningszetel
1307: De koning Philippe de schone en de graaf van de Gévaudan Guillaume Durand stemmen de verdeling van leengoederen overeen.
De documenten die de leengoederen opsommen (de feuda gabalorum) toont aan dat het cevenolse architectuur van gebouw en landschap al geheel aanwezig zijn in de 14e eeuw.
1317: Einde der Catharen, geklasseerd als ketters en zodanig vervolgd en verjaagd.
1340. De eerste zwarte builenpest bereikt 2/3 van Europa.
1348: De zwarte pest bereikt de Cévennes
1362-1363: Les Grandes Compagnies ravagent les Cévennes, s'emparent de la Garde-Guérin et brûlent Florac.
Gedurende twee eeuwen worden de kastanjes gedeeltelijk vervangen door andere gewassen : graan en druiven. In Sumène maakt men vaten van kastanjehout.
1362: Guillaume de Grimoard, geboren te Grizac in de Bougés (gemeente Le Pont-de-Montvert), en vroegere abt van Saint-Victor, wordt tot paus gekozen onder de naam Urbain V.
1415-1435: De Cévennes worden eerst getijsterd door de strijd tussen de Armagnacs en de Bourguignons, en daarna door de "rouliers"-club transporteurs met ezels van Rodrigues Villandrando gevestigd in de regio Genolhac.
1465 Het oude dorp SaintGermain de Calberte, aan de voet van kasteel St. Pierre, wordt verlaten, met nog onbekende redenen. Misschien dat het huidige archeologisch onderzoek iets aan het licht brengt.
Geruchten gaan de ronde over de builenpest als oorzaak.
De moerbeiboom "l'arbre d'or"(de gouden boom-die baar geld in tegenstelling tot ruilhandel en welvaart heeft gebracht) komt in de bekendheid.
16e eeuw: de notabelen leven van de feodale belasting-inning, handels-activiteiten en landbouw.
De bezittingen zijn extreem slecht verdeeld : 23 % van de bevolking bezitten 73,2% van de grond (Barre des Cévennes), 77% heeft minder dan 2 ha of helemaal niets.
1533: De aanwezigheid van "ketters" wordt gesignaleerd in Alais en in de Gévaudan.
1547: Een Cordelier, Nicolas Ramondy, preekt te Anduze een heterodoxe vastenpreek.
1550 Diane de Poitiers (absentheïst) vertegenwoordigd de baronie Florac in de "Etats du Gévaudan"; in tegenstelling tot de noord Gévaudan heeft de Cévennes geen adelijken.
1560: De belangrijkste évenolse hervormde kerkgenootschappen worden gesticht; te Aigladines wordt de eerste clandestine synode gehouden.
1561: Beeldenstorm
1562: Begin der religieuze oorlogen. Het protestantse cévenolse leger, geprganiseerd in "la Cause" belegert Mende.
1573: Vergadering te Anduze van verenigingen ter voorbereiding van "les Provences Unies du Midi" (verenigde provincies van het zuiden).
1598: Henri IV tekent het Edict van Nantes, dat de protestanten onder bepaalde condities, opnieuw een gebedsdienst(un culte) toestaat, en hen toegang verschaft tot alle functies en beroepen.
1599: De ontwikkeling van de zijdecultuur vergt de aanplant van moerbeibomen in grote getalen.
De Cévenollen(bewoners v.d. Cévennes) en de "Caussenards"(bewoners vv.d. hoogvlaktes-causses) ver verwijderd van de grote handels-routes concentreren zich vooral op de landbouw, kastanjebomen en veeteelt en besteden hun overige tijd aan het thuis vervadigen van "cadis" en "serges"- kleine wollen weefsels, die ondanks de kleine winstmarge een bloeiende industrie vertegenwoordigen.
Slechts een tiende van de verwerkte wol komt uit de streek zelf , de rest wordt geimporteerd en als weefsels ge-exporteerd naar Zwitserland, Duitsland, Italie en Malta.
In het centrum van de regio blijft de wol-industrie nog lange tijd belangrijker dan de zijde-handel.
1600: De Jezuïten vestigen zich in Aubenas, dit markeert de inspanning van de katholieken om de regio opnieuw in hun macht te krijgen.
1612: Stichting van de provinciale synode der Cévennes.
1624: Rohan formeert zijn troepen : de "milice des Cévennes".
1627: De bekendste episode van de strijd tegen la Cause (protestantse verzetbeweging), ondernomen door Louis XIII en vooral zijn minister Richelieu, ter plaatse vertegenwoordigd door Rohan (oorlog van Rohan 1620-1630) met de koninklijke troepen (les dragons noirs) in de Cévennes, die eindigt na de 13 maanden durende bezetting van Alès, met de vrede van Alais in 1629.
1653: De poging om een hervormde gebedsdienst in Vals te verhinderen veroorzaakt grote opschudding in het hele zuiden.
Rond 1660: Oprichting van zijde- spinnerijen en verdere bewerkingen in Anduze, Alès, Ganges en naar het oosten.
Ver van de markten in de vlaktes is de wolindustrie nog steeds in ontwikkeling; sommige landbouwers worden kaarder of wever van beroep.
1683: De protestanten in Saint-Hippolyte-du-Fort houden een gebedsdienst op de plaats van de vernielde hervormde kerk, dit is het eerste openlijke verzet tegen de politiek van Lodewijk XIV.
Octobre 1685: Herroeping van het 'Edict van Nantes. Enkele weken later worden er geheime protestantse bijeenkomsten gehouden.
De bloeitijd van de cévenolse beschaving dankzij de (relatief) grote welvaart valt samen met de vervolging en veel lijden van de protestanten.
1687: Stichting van de Diocese Alais om de "nieuw-bekeerden"("les nouveaux convertis") in de Cévennes beter in de hand te kunnen houden.
1696 Er worden nieuwe beroepsgildes gesticht: bakkers, metselaars en klompenmakers (afwezig in de geschriften van 1606) Teken van ontwikkeling van de tot dusver overwegend autarkische economie van afgelegen gebieden.
In deze periode integreeert ook het centrum van de Cévennes in de handels-economie en komt in permanent contact met de zuidelijker gelegen vlakte, de Rhône-vallei en de Middellandse zee.
Vandaar ook de vermeerdering van het aantal maarkten in de Lozère, waarvan de beroemste die van Barre des Cévennes.
24 juli 1702: Moord op Abt Chaila, het begin van Camisards-oorlog (la guerre des Camisards (frans)).
Herfst 1703: Vernietiging door brandstichting van de hoge Cévennes.
1709, ruige winter, hongersnood in het noorden van de Lozère. In het zuiden houdt de kastanje de bevolking in leven.
Tweede "Pest van Marseille" (per boot gekomen). Tussen 1722 en 1724, 30 duizend mensen sterven in de Gévaudan en in Marseille sterft meer als de helft van de bevolking.
1735: Begin van de katoen-industrie in de languedoc in Aubenas.
1750: Om de zijde-industrie uit te breiden moedigt de koning de aanplant van moerbei-bomen aan met een premie.
1757 De staten van de Languedoc laten kwekers en zijde-inspecteurs opleiden voor de distributie van "granen"(het jongste stadium van een zijde-rups), kwaliteits-controle en advies.
1783: De "masker-opstand" veroorzaakt oproer in de Cévennes vivaroise rondom Les Vans.
1787: Het "Edit de tolerance" geeft de burgerlijke staat aan de protestanten.
1788 De belangrijkste oogst is het moerbei-blad, tot halverwege de 19e eeuw.
Augustus 1790: De eerste slag van Jalès.
Herfst 1791, lente 1792: het in brand stichten van de kastelen.
Juni 1792: tijdens de derde slag van Jalès, vindt graaf Saillens de dood.
1793 - 1815 internationale veldslagen, groot verlies van manschappen, in de Cévennes, Spanje en Italie.
1820 De verrijking van de bourgeoisie stimuleert de uitbreiding van de zijde-teelt.
1825: Oprichting van de Mijn-maatschappijen : mijnen, smederijen en gieterijen in Alès.
1833: Paulin Talabot verenigd alle mijn-concessies van La Grand-Combe in een maatschappij.
1840 - 1845 De pébrine-ziekte treft de zijde-rups.
1845: Voltooiing van de spoorlijn La Grand-Combe - Beaucaire.
1846 - 1896 De bevolking in het mijnbouw gebied verdrievoudigd.
1850 De pébrine, een echte epidemie, woedt in de zijdekwekerijen ("magnaneries"), deze ziekte treft de zijde-rups tijdens haar laatste verpopping. Een van de belangrijkste redenen van de crisis in de zijde-industrie. De welvaart dankzij deze industrie loopt op zijn einde.
1851: De cévenolse protestantse gemeentes leveren veel tegenhangers op de staatsgreep van 2 december.
1864 Uitvinding van het weefgetouw voor zijden kousen.
1865: Louis Pasteur komt naar Alès om de ziekte van de zijderupsen te bestuderen.
Tussen 1856 en 1914 vertrekt 39 % van de bevolking van de Cévennes Lozérien ( 2 zijderups-crises , de "inkt-ziekte" verwoest de kastanjebomen en de phyloxéra treft de wijngaarden van de lage Cévennes.
Hier zijn de boeren net gestart met wijnbouw voor overwegend la Grand Combe om de verliezen in de zijde-industrie te compenseren.
De emigratie naar de mijnen zet op gang, ongelijkelijk verdeeld over de beroepsbevolking, St. Germain de Calberte bijvoorbeeld verliest 38 % van haar inwoners, zijnde 55% van haar landbouwers.
Tussen 1861 en 1911 vermeerderd de bevolking van la Grand Combe van 7.700 naar 11.500. In Alès komen er in deze periode 8000 inwoners bij.
De mijn-maatschappijen beheersen het leven : behuizing, voeding, kleding, medische zorg, scholen, hervormde en katholieke kerken.
Toch zijn ze wantrouwend tegenover de protestantse cévenollen, die bewijs hebben geleverd van mogelijkheid tot groot verzet. Liever nemen ze mensen aan uit de Ardeche, de noord Lozère, of van nog verder weg.
1868: Bosbouwer Georges Fabre onderneemd de her-bebossing van de mont Aigoual (-1875).
Louis Pasteur ontdekt de oorzaak van pébrine en vindt mogelijkheden om haar te bestrijden.
1870 De inkt-ziekte (La maladie de l'encre) verschijnt : verrotting van de wortels van de kastanjeboom met een zwart-blauwe afscheiding ("inkt"). Deze ziekte resulteert in het afsterven van de toppen van de boom.
Aanplant van maritime- en sylvestre- dennen in de lage Cévennes om de zieke kastanjes te vervangen.
Eerste inventarisatie van de orale literatuur in de Languedoc door Achille Montel en Louis Lambert.
1873 De "tunnel du Marquairès" boven St. André de Valborgne verbindt de vallei van de Gardon met die van de Tarnon.
1874 Spoorlijn Vigan - Lunel langs St. Hyppolite Dufort
1878: Robert Louis Stevenson trekt door de Cévennes met zijn ezel Modestine,' te St. Germain de Calberte bemerkt hij de druiven-ziekte.
1880 de zijde-industrie wordt bedreigd door de concurentie van de veel goedkopere zijdes uit het midden-oosten.
Tegelijkertij verdrievoudigd het werk en de bevolking in het mijnbouwgebied. Grand Combe telt 5 duizend werknemers. Alès/Grand Combe/ Bessèges: 3 duizend metaalarbeiders, 13 duizend mijnwerkers.
De spoorlijn wordt doorgetrokken tot in de hoge Cévennes, zodoende in verbinding met Nîmes en Parijs
1881-1882: Eerste grote stakingen in het mijnbouwgebied rond Alès.
Vanaf 1883, ontdekt Malafosse, en vervolgens Martel touristische bezienswaardigheden in de Cévennes.
1890, 1891, 1900, 1907 Zware herfst-regens veroorzaken grote overstromingen in de beken en rivieren van de Cévennes "les Gardonnades" (de rivieren Gardon van : Collèt de Déze, Saint Frézal, Saint Germain de Calberte, Saint Martin de Lansuscle, Sainte Croix de V.F., St. Jean, Alès, Mialet en Anduze.)
Vanaf 1890 is de crisis in de mijnbouw en metaalindustrie in de Gard een feit.
Grootscheepse stakingen breken uit : 1892, 1896, 1897, 1902, 1906
1891 premie om de zijdeteelt weer op te peppen.
1894: Stichting van "le Club Cévenol" door Paul Arnal, dominee in Florac. Deze Club verenigd in haar statuten de Causses met de Cévennes, weinig bevriende regioos tot nu toe.
Het aantal geboortes neemt toe, maar helaas is de kindersterfte op jongen leeftijd erg groot.
1906:
- De inventarisatie van de kerken ontmoet weerstand bij de katholieken.
-"Le guide JOANNE" (voorloper van de "guides bleus") bespreekt als eerste de Cévennes.
- Spoorlijn Anduze - St. Jean du Gard
- 1907-1916 spoorlijn Florac - Sainte Cécile d'Andorge
1911: Stichting van het Musée du Désert.
1 augustus 1914, de oorlog begint, en daarmee het verval van veel dorpen door het vertrek van de mannen naar het front.
Vanaf 1914 verzekeren de vrouwen (tijdelijk) zonder mannen het boerenbedrijf. In protestantse kringen was dit uit noodzaak al redelijk ingeburgerd. Uit het canton St. Germain vindt 22% van de soldaten de dood.
Tussen 1911 en 1921 ziet men een grote emigratie om elders werk te zoeken : 20 % van de mannen en 25 % van de vrouwen tussen de 20 en 40 jaar vertrekken.
1925: Met "Roux le bandit", zijn eerste roman, luidt André Chamson de cévenolse moderne literatuur.
.
1943-1944: Cévenols verzet (januari te Aire de côte, juli te St. Germain en in de regio Mandagout). Veel joden duiken onder in de Cévennes.
1958 De vernielingen van de Gardonnade(overstroming van de rivieren Gardon) doen de publieke werken besluiten de stuwmeren bij St. Cécile d'Andorge en Camboux te maken.
De grote romaanse brug met 6 bogen in St. Jean du Gard wordt voor een groot gedeelte meegevoerd door de stroom.
1959: Stichting van de Coopérative laitière de Pelardon des Cévennes en Vallée Française tekent de wil van de cévenolse boeren om te blijven en zich aan te passen aan landbouw-vernieuwingen.
1959: Vanwege slechte verkoop van onderaardse half-vette en kwart-vette steenkool wordt onderaardse delving van deze gestaakt.
1965: Sluiting van de laatste cévenolse zijde-spinnerij; oprichting van het nieuwe industrie terrein Clavières-Groupillac bij Alès.
1970: Stichting van het Parc national des Cévennes ter bescherming van flora, fauna en erfgoed.
1975: Kleinschalige opleving van de zijdecultuur met de japanse moerbij in de zuidelijke Cévennes.
1993 "Terres en fêtes" est crée, festivititeit om het beroep van herder en cévenols erfgoed te herwaarderen.