De kalksteen architectuur van de hoogvlaktes en de Gorges du Tarn
Kalksteen en dus de bouwkunst met dit gesteente vindt men in de Gorges du Tarn en Gorges de la Jonte, de Causse Méjean, Causse Noir en Causse de Sauveterre, alsmede de Lot vallei.
Deze wijdse golvende hoogvlaktes waar het water niet stroomt maar de berg insijpelt , met een gemiddelde hoogte van rond de duizend meter, zijn het land van de schapen; schapen voor melk op goed bereikbare plaatsen, schapen voor vlees op verder afgelegen boerderijen.
Kalksteen is een eenvoudig te winnen gesteente; het breekt bij extraktie in mooie rechte lagen van zeer variabele diktes en is goed te bewerken.Dunne lagen zijn bijzonder geschikt voor dakleien en vloeren.
Uit dikke lagen haalt men de grote stenen voor raam- en deurkaders, hoekstenen en de grote stenen voor het verband in muren en gebouw als totaliteit.
Door de vroegere ontbossing van de hoogvlaktes, vooral voor de mobiele glasmakerij uit Millau is er op de Causses geen constuctiehout voorhanden.
Dit is de oorzaak van het meest karakteristieke van de kalksteen-architectuur: dakspant en tussenvloeren zijn gerealiseerd middels gewelven, vervaardigd van steen.
Door de geografische omgeving verschilt de architectuur aan de stijle randen van de hoogvlaktes met die in de vallei; er is water, vegetatie, een natuurlijke beschutting door de rotswanden en vrijwel niets plat. Ondanks het feit, dat het om hetzelfde geologische materiaal gaat -behalve in de contact-zones met graniet en/of leisteen, heeft de architectuur hier echter geheel andere karakteristieken.retour ...
kalksteen deurkader in leisteen muur natuurstenen trap Barre des Cévennes ferme te Chabrière - kalksteen/graniet voorgevel Chabrière bergerie causse Méjean
DE GEWELFDE STRUCTUUR VAN DE KALKSTEEN ARCHITECTUUR
Vrijwel alle caussenarde gebouwen bestaan uit twee boven elkaar gestapelde gewelven.
Begane grond beschrijft het gewelf een tameljk afgeplatte gecentreerde boog die een grote overspanning aankan, maar een bijzonder grote zijwaartse kracht op de muren uitoefend.
De daarboven gelegen verdieping heeft een "gebroken" gewelf, bestaande uit twee halve, tegen elkaar leunende gewelven. De schuine kracht naar beneden die dit gewelf uitoefent compenseert de horizontale kracht van het onderliggende gewelf. De resultante wordt geabsorbeerd in het stuk muur waar het "gebroken" gewelf begint.
Deze gewelfvorm maakt een relatief hoge ruimte mogelijk, waarin met een houten tussenvloer nog een derde niveau gerealiseerd kan worden.
De meeste constructies zijn gemaakt van allerlei maten steen (pierre tout venant). Dit in tegenstelling tot kerken en andere gebouwen van belang, die zijn gemaakt van geselecteerde en op maat gehakte stenen wat tevens grotere overspanningen en dimensies anderzijds mogelijk maakt. De vorm van het gewelf kent de meest uiteenlopende variaties.
gewelfde stro- en hooischuur, causse Méjean Algemeen is echter de constructie-wijze waarbij men een houten mal van de gewenste vorm gelijktijdig aan beide zijden vol-legt met stenen. De onderrand met gehakte of van nature enigszins taps toelopende stenen die door hun pasvorm in elkaar hangen.
De mal die zelden de breedte van de overspanning haalt, wordt telkens opgeschoven .
De daarboven liggende laag wordt opgevuld met stenen, aarde, stro of ander voorradig vulmateriaal. Afhankelijk van de plaats in het gebouw komen hier de grote vloer- of dakleien op te rusten.
Het kruisverband waar gewelf en muur samenkomen en rondom alle openingen, moet extreem solide (dus goed passend) gebouwd worden omdat de stevigheid van de constructie afhankelijk is van de krachten van elke steen op zijn buurman.
De stevigheid wordt vergroot door steunberen (enculos), door de zogenaamde schouderbogen (extra bogen die aan de binnenkant van het gewelf op regelmatige afstand extra steun geven) en door de krachten van aanleunende gebouwen die doorgaans van halve gewelven worden gemaakt retour ...
DE GEVEL
De gevel is in eerste plaats het visitekaartje van het huis en wordt als zodanig met extra zorg gemaakt. Verder zijn ze ook funktioneel voor passage en om licht in de donkere gewelfde ruimtes toe te laten. Er zijn twee soorten gevels:
De gevel in de kopse muur (mur pignon genaamd).
Omdat de kopse gevels geen kracht van het gewelf dragen kan men er naar believe openingen in aanbrengen. Dit is de eenvoudigste oplossing om deur en raam-openingen te realiseren, doorgaans gebruikt bij constructies die loodrecht op de berghelling zijn gebouwd. Het nadeel hiervan is echter dat er dieper in de vertrekken weinig licht binnenvalt.
De gevel in de lange gewelfdragende muur (mur de long pan of mur gouttereau genaamd) zie foto van boerderijtje op de col de Montmirat.
Om deze gevelvorm te realiseren moet er een opening in het gewelf worden gemaakt en een kort dwarsgewelf voor de deuropening in de eerste etage.
Om de krachten op te vangen en ook om hoger het evenwicht niet te vestoren worden er boven het deurgewelf op dakhoogte ook secondaire raamgewelfjes gemaakt loodrecht op de as van het huis en het hoofdgewelf.
Zodoende bevinden de openingen zich boven elkaar en wordt de kracht van het gewicht van het grote gewelf opgevangen door de dikke muur, evenwichtig verdeeld over beide zijden. Door de centrale ligging van de ramen wordt de lichtinval beter benut.
In beide gevallen moet men tussen de stal op de begane grond en de bovenliggende verdiepingen buitenom, omdat de dikte van het laagste gewelf het onmogelijk maakt hier een opening in te realiseren.
Via een stenen buitentrap en een breed bordes komt men bij het woonhuis. Dit soms overdekte bordes fungeert als extra leefruimte, als het weer het toestaat.
HET DAK
De hellingshoek van het dak, tussen de vijfendertig en vijftig graden wordt bepaald door de vorm van het bovenste gewelf; hij mag niet te stijl zijn omdat anders de losliggende leien naar beneden glijden.
De dakdekker bedekt het gewelf met een uitgevlakte laag steentjes de raaklijn van de gewelfboog waarop hij los de dikke kalkstenen leien plaatst, die houden door hun eigen gewicht een weinig geholpen door de stroeve steentjes met scherpe hoeken.
Hij begint onderaan, boven de zijmuur met hele grote overstekende leien (les gouttiers) om inregenen te voorkomen.
De daarop volgende leilagen worden steeds kleiner eindigend in de nok met grote platliggende leien.
Een kunstig dakdekkerstaaltje ziet men in de huizen met de facade loodrecht op de hoofdbeuk, waar de daken van de haakse- en hoofdgewelven verenigd moeten worden in een rondlopende hoek: (noue en arrondi) waarvan de uitvoering groot vakmanschap vereist.
Om inregenen, opkruipend water en insneeuwen te voorkomen ligt elke rij leien voor tweederde bedekt door de volgende rij.
Dit zware pak stenen versterkt door zijn gewicht de pakking van het gewelf. Aangezien het over 200 a 250 kg per m² of méér gaat, is het uiterst gewaagd het dak eenzijdig af te pakken; eenmaal uit evenwicht dreigt de constructie in te storten .
Bij sommige recentere daken heeft men het gewelf over de hele lengte vervangen door stenen bogen op regelmatige afstanden onderling verbonden door hout.
De leien zijn in dit geval op hout gelegd wat een kleinere hellingshoek noodzakelijk maakt om de ongefixeerde leien niet af te zien glijden.
Sindsdien is de toepassing van leisteen-dakleien veralgemeniseerd, deze zijn aanzienlijk lichter en bovendien vast te spijkeren.retour ...
DE BIJGEBOUWEN
Doorgaans liggen de annexes los van het hoofdgebouw omdat er op het platte terrein ruimte genoeg is.
Vrijstaand of tegen het hoofdgebouw aanleunend met hele of halve gewelven of gewelfbogen ziet men de broodoven, stallen, hooi- en stro-opslag, andersoortige schuurtjes en watervat voor opslag van het regenwater (destijds de enige watervoorziening).
De dorsvloer van relatief grote afmeting gezien de hoeveelheid te dorsen rogge, grenst doorgaans aan de hoge zijde van de boerderij direct aan de stro-zolder (le pailler).
Sommige boerderijen hebben ook een duiventoren, karakteristiek onderdeel voor regio's met graangewassen; tot de franse revolutie bleef het bezit van zo'n toren een privilege voor de leenheer.
De architectuur beperkt zich niet tot de boerderij zelf, ook het erf en verder weg gelegen stukken zijn vormgegeven:
tuinen, weides, weilanden en paden zijn gevormd, ondersteund en afgebakend met koud gestapelde stenen.
Huisjes verspreid in het landschap voor herders om in te schuilen, de soms netjes gerangschikte steenhopen aan de rand van een weide om deze steenvrij te maken (clapas), muurtjes om schapen binnen of buiten een stuk terrein te houden en afscheidingsmuurtjes van erven completeren het algemeen aanzien van een vormgegeven landschap.
Evenals de kleine meestal natuurlijke meertjes (les lavognes), het drinkwater voor de kuddes met een klei-achtige waterdichte bodem opgevuld met regenwater.
°Pas sinds korte tijd hebben de boerderijen op de Causse leidingwater, voorheen was regen de enige watervoorziening. Regenwater werd via dakgoten en kanalen van uitgehakte stenen en boomstammen geleid naar een waterreservoir, waaruit met emmers water omhoog werd gehaald. Deze put bevindt zich vlakbij of zelfs in de keuken.
De karakteristieke bomen (van divers nut) op de hoogvlakte completeren het aanzien van het caussenarde erf: walnoot, es, linde, iep...
De granen van de dito gewassen van de hoogvlakte werden in de vallei door watermolens tot meel verwerkt; gedurende korte tijd daarvoor hebben er op de causse windmolens gefunctioneerd. Hiervan zijn echter slechts zeer minieme resten over.
DE KALKSTEEN-ARCHITECTUUR IN DE VALLEI
In de vallei verandert met het relief en het klimaat ook de aard van landbouw en architectuur.
De kleine boerenbedrijfjes in de vallei verbouwen hoofdzakelijk druiven en fruit en hebben slechts kleine kuddes schapen en geen of een paar geiten.
De huisjes, zich vastklampend aan de helling, bestaan uit:
- Een kelder, uitgehakt uit de rots waar men de wijn maakte met kuip, pers en tonnen; waar men de vruchten, hoofdzakelijk appels en peren bewaarde en waar doorgaans het waterreservoir was ingebouwd.
- Aangrenzend aan de kelder de stal voor paard of muildier, schapen of geiten.
- Op de eerste verdieping het woonhuis, doorgaans toegankelijk via trap en bordes.
- De tweede verdieping met een gewelfd plafond of dakspant, afhankelijk van tijd en plaats van de constructie, dient voor de opslag van takjes en blaadjes ter vervanging van hooi en stro.
In de rotsachtige randen van de gorges met ruïnevormig ruig relief krijgt de boerderij een grot-achtig karakter: de rotswanden worden geïntegreerd in het gebouw wat zodoende volkomen opgaat in haar natuurlijke omgeving. Naastliggende grotten worden ingericht tot schaapstal en verder weg liggende grotjes worden gebruikt door de herders om te schuilen.
De aanwezigheid van een bron is de aanleiding tot het groeperen van huizen tot een gehucht of zelfs dorp.
Ook vlakkere stukken voor landbouw, rotsachtige stukken als een strategisch punt, waterdoorgangen en bruggen als kruispunt van verkeer zijn aanleiding tot het bouwen van (een groep) huizen.
Door de vaak steile berghelling is men genoodzaakt de huisjes op elkaar te proppen met uiterst smalle steegjes. Voor zicht en licht bouwt men de gevel met een raam aan de valleikant. Ook de aangrenzende terrassen voor landbouw zijn smal en talrijkretour ...
DE OVERGANGS-ZONES
De architectuur van de vallei van de Tarn en van de Jonte blijft homogeen vanwege hetzelfde moedergesteente.
Dit veranderd echter in de vallei van de Tarnon waar kalksteen overheerst maar hier en daar dunne lagen leisteen voor water ondoordringbare lagen vormen. De tussenvloeren en dakspant vindt men hier zowel in hout uitgevoerd, als in stenen gewelfvorm.
leisteen - kalksteen
Iets meer in het zuiden van de Cévennes wordt de kalksteen vrijwel geheel verdrongen door leisteen als hoofdmateriaal. Slechts de hoekstenen en raam- en deurkaders worden van kalksteen gemaakt.
In de muren worden ook witte kwartsstenen en ronde rivierstenen verwerkt, afhankelijk van de ligging van de constructie.
Op de kleine kalksteen-hoogvlaktes die door de gorges en kleinere riviertjes van de grote Causses gescheiden zijn vindt men kalksteen van een andere samenstelling, het gaat hier om andere geologische lagen, zoals de mergel-kalksteen van de vallei van de Valdonnez.
Hier ziet men een combinatie van de caussenarde gewelfde architectuur en de leisteen dakspant-architectuur.
Karakteristiek voor de Valdonnez zijn ook de duiventorens en de zorgzaam omlijstte dakvensters van de regio les Bondons.
In de contactzone met graniet richting Mont Lozère ziet men zowel kalksteen als graniet en een opmerkelijke combinatie van beide soorten architectuur. Een voorbeeld hiervan is een kalksteen-model met kopgevel, dakvensters en gewelven, uitgevoerd in graniet.