De agrarische geschiedenis van de Causses en Cévennes
In de Middel eeuwen, tegen het einde van de XIIIe eeuw :
- Graangewassen : tarwe, rogge, gerst in de vlaktes, haver, heel veel gierst en rijst.
- Groentes : raap, kool, prei, tuinboon
- Planten voor kleurstoffen : meekrap, wede en wouw.
- Bomen : olijf-, amandel-, walnoot voor olie. Kastanjeboom in de bergen. Moerbeiboom zodra de zijdeteelt verschijnt.
Talrijke fruitbomen worden meegenomen van de kruistochten.
Doorgaans zijn ze weinig talrijk in de weinig voorkomende boomgaarden.
De pruim en de perzik zijn de meest voorkomende fruitbomen.
In de regio Toulouse worden de fruitbomen tussen de wijngaarden geplant.
Overige voorkomende fruitbomen in deze tijd zijn de appel-, peren-, kersen-, vijgen-, en abrikozenboom.
XVIeeeuw : schuchter begin van de wijnbouw.
Vroege druivenoogst in begin september. Slechte conservering van de wijn.
Introductie van de boekweit.
Rond Toulouse beleeft het verbouwen van wede haar hoogtepunt in de eerste helft van de eeuw.
Mais verschijnt tegen 1600, vervolgens de tomaat.
Grootscheepse aanplant van olijfbomen, walnoten- en amandelbomen voor olie.
De kastanje wordt heel veel genuttigd.
Aanplant of uittrekken van de moerbeibomen afhankelijk van het lot van de zijderupsenteelt.
XVIIe eeuw het oprukken van de wijnbouw, late druivenoogst in october.
De betere conservering van de wijn maakt export mogelijk.
Vermeerdering van stokerijen.
Verval van de graanteelt in de lage Languedoc.
De granen uit de regio Toulouse komen op de markt in Narbonne en Marseille door het kanaal du Midi.
Geimporteerde Indigo vervangt de wede
Distillatie van aromatische planten : thym, spijk en rozemarijn.
Aanpassing van sla, artichokken, bloemkolen, peterselie, meloenen, aubergines, pepers en sperciebonen. Komkommers en pompoenen.
Verval van de olijfboom in de lage Languedoc in de tweede helft van de eeuw.
XVIIIe eeuw : grote ontwikkeling van de wijnbouw.
De wede-bouw houdt op.
Poging tot introductie van katoen.
Geleidelijke vermindering van haver en gierst in het voordeel van andere graangewassen.
Oprichting van landbouw-cooperatieven.
Aardappel raakt ingeburgerd tegen het eind van de eeuw, zo ook andere knolgewassen.
Uitbreiding van kunstmatig aangelegde weides.
XIXe eeuw : Monocultuur van druiven in de vlaktes.
Gebruik van zwavel voor de tonnen, bewerkstelligd een betere conservering van de wijn.
Destillatie van druivensap nà de crisis van oïdium in 1850.
Phylloxéria -crisis in 1863.
Teruggang van rogge en "melteil" ?.
Introductie van landbouwmachines.
Introductie van de suikerbiet.
Tevergeefse aanplant van oliehoudende granen zoals koolzaad, zonnebloem en aardnoot in de regio Toulouse.
Mislukte poging van de herintroductie van de wede.
Vermindering van de verbouwing van textielplanten zoals linnen en hennep.
Ontwikkeling van het verbouwen van groentes in de regio Toulouse.
Instorting van de verbouwing van meekrap in de Gard.
Het uitrukken van olijfbomen.
Neergang van de zijderupsen-teelt.
XXe eeuw : de traditionele poly-cultuur wordt door het merendeel van de boeren verlaten voor specialisatie; hiertoe gedwongen door de concurentie van importgoederen.
Zij wordt nog wel bedreven door oudere landbouwers en nieuwkomers voor het behoud van een maximum aan autarcie.
Het uitrukken van moerbeibomen en het aanplanten van wijngaarden.
Grootscheepse wijnverkoop in la Grand - Combe.
Het uitrukken van wijnranken vanwege het niet verkrijgen van een d'appellation controlée
Veel landbouwers verlaten hun grond, andere storten zich in het verbouwen van groentes.
Vanwege de concurentie van buitenlandse markten zijn de winstmarges erg mager.
Sommige verlaten de landbouw en beginnen veeteelt en/of slagerij.
In 1954 is 27,3 % van de bevolking landbouwer, in 1975 nog slechts 11,6 %.
Om economische redenen worden veel voor machines ontoegankelijke terrassen niet meer verbouwd.
In 1955 worden 262 ha gebruikt, in 1970 daarentegen nog maar 151 ha.
De ui is in opgang.
VEETEELT
Middel eeuwen : het meest voorkomende beest is de geit en het varken. Sommige worden gehoed in grote gemeentelijke kuddes.
Er zijn veel ezels en muildieren voor transport en runderen om te ploegen.
Duiven, ganzen en kippen in kleine getalen.
XVIIe eeuw: hoofdzakelijk geiten, goed aangepast aan de streek
XIXe eeuw :runderen en ezels zijn werkdieren bij uitstek
De schapenhouderij is in opkomst in de eerste helft van de eeuw, maar loopt terug in de tweede helft.
Algemene teruggang van veeteelt.
XXe eeuw
GEITEN-FOKKERIJ
De gewoonte van elke familie om zelf een of meerdere geiten te houden is nog steeds intact.
De verkoop van melk en geiten is pas na de tweede wereldoorlog begonnen.
In de jaren 70 vestigen zich veel jongeren in de streek sterk aangetrokken tot het houden van geiten en de beweging "terug naar de aarde".
De geitenhouders verenigen zich in 1959 in een coopératie voor melk en het eerste franse keur-station voor melk en geiten.
De fusie met de INRA creëert coopérative d'élevage caprin et de Pélardon des Cévennes à Moissac.
De best geaprecieerde geit is de " Alpes".
Of de boeren verwerken de melk thuis, of ze leveren de melk aan de coopérative die de melk een keer in de twee dagen op komt halen.
SCHAPENTEELT
De schapenhouders die voor de markt werken, zijn opgehouden met het vercommercialiseren van de wol; het scheren is net zo duur als de opbrengst van een vach,.zij concentreren zich op het produceren van lammeren voor de slagerij.
Zij leveren melk aan de kelders van de Roquefort of maken zelf thuis regionale schapenkazen.
De schapen zijn rustieke rassen die het zeer wisselende cevenolse klimaat kunne doorstaan :"Blanche du Massif Central", "Préalpes", "Lacaune" en "Caussenarde".
Met grazen voorzien ze in hun hoofdvoedsel, met hooi in de winter en granen in de lammer-periode.
De "transhumance" - de jaarlijkse schapentrek naar hoger geleden weides, bestaat niet meer, behalve op kleine schaal door het parc national des Cévennes voor het in stand houden van deze traditie.
HET HOUDEN VAN VARKENS
De gewoonte bestaat nog steeds om per familie een of meerdere varkens vet te mesten en deze te slachten met vrienden en kennissen uitmondend in een gezellig gezamenkijk etentje.
Op professioneel niveau zijn de boeren die na alle doorstane misères in de landbouw (ziekte van de zijderupsen, druiven en kastanjebomen) die nog het hoofd boven water hebben weten houden als groenteverbouwers, hoofdzakelijk overgestapt op het fokken en slachten van varkens met eventueel wat bijprodukten.
RUNDERTEELT
Deze productie, hoofdzakelijk voor het vlees, wordt vooral bedreven op de hoger gelegen gebieden, rijk aan uitgestrekte graslanden : in de Bougès, op de Mont Lozère en in de Aubrac.
1 rund begraast 4 ha.
Rassen: "les Croisées de Charolais" en de "Aubrac".
Photo : Alain Lagrave
OVERIGE TEELT :
op kleine schaal ziet men ook nieuwe initiatieven : pluimvee, konijnen, slakken, lamas, struisvogels, ezels, forellen, honden en paarden, etc.
ANDERE PRODUCTEN :
honing, kastanjes en andre vruchten, confitures, bloemen, groenten, bier, wijn, paddestoelen, verhuur van ezels, etc.
Om hun inkomen aan te vullen hebben veel landbouwers ook nevenaktiviteiten zoals : bosmaaien, schoolkinderen vervoeren, handnijverheid, bosbouw, bomen kappen, paaltjes maken, table en chambre d'hôte, verhuur van een vakantiehuis etc. Ruche
De boeren-handwerklui hebben zich verenigd in een cooperatief "artisans et paysans" sinds 1958 die zich bezighoudt met het aan de man brengen van de geproduceerde artikelen : houtbewerkers, stoelenmatters, mandenvlechters, messenmakers, sieraden, aardewerk, etc.
Ook tentoongesteld in "la maison de la Lozère" in Mende, Montpellier en Parijs.